Zonnestraal-9

Excursie naar landgoed Zonnestraal                                                        

Door Gerard Baar

Onze gids, Jan Schriefer (1947), is geboren en getogen op het landgoed, zodat we hem een echte Zonnestraler kunnen noemen. Het was frappant dat we in de paar uur die we met hem al luisterend en wandelend op het landgoed Zonnestraal doorbrachten, tussen zwaar weer door op de zon getrakteerd zijn. Mijnheer Jan is totaal verknocht aan de gebouwen en de natuur er omheen van het voormalig sanatorium. Wie dat allemaal voor het eerst van zijn leven ziet, wordt volgens mij gelijk geraakt door de aparte, bijna lichtgevende gebouwen die in een soort boog zijn neergezet. Met gebruikmaking van een maquette zochten de architecten Jan Duiker en Bernard Bijvoet naar de ideale hoek waarin optimaal gebruik gemaakt kon worden van het licht, vooral zonlicht. Dat wordt tot de laatste straal van de ondergaande zon opgevangen. De gebouwen worden aan de noordkant in de rug gedekt door er achter liggend bos. Aan de oostkant zorgt een groot stuk heide ervoor dat bij zonsopkomst het gebouw gelijk optimaal wordt beschenen.  

Hoe is dit Werelderfgoedwaardige complex eigenlijk tot stand gekomen? 

Meer dan honderd jaar geleden stierf één op de drie mensen aan tuberculose, een zwaar besmettelijke longziekte. Bedrijven ontsloegen de lijders per direct uit angst voor verdere besmettingen. Thuis stak de zieke vaak zijn familie en buren aan, want de leefomgeving waarin ze verkeerden was meestal verre van ideaal. De diamantslijpers in Amsterdam hadden wel het geluk dat ze over een sterke vakbond beschikten. Deze bond stond onder leiding van twee idealisten: Henri Polak en Jan van Zutphen. Laatstgenoemde is de grote initiator geweest van alles wat hierna in het kort wordt weergegeven. 

Geld

Jan van Zutphen begon geld in te zamelen, waarmee  hij zieke arbeiders naar een sanatorium kon sturen. De grote doorbraak kwam ineens heel onverwachts van binnenuit om de hoek kijken. De aanleiding was een geschil tussen de diamantslijpers en de eigenaar van de fabriek over een miniem afvalproduct van de diamantindustrie. Het betrof een koperen steeltje dat in gebogen vorm nodig was om de facetten op de diamant te slijpen. Na ongeveer twintig keer gebruikt te zijn brak zo’n staafje af. De arbeiders verkochten dat oude koper al jaren. Van de opbrengst trakteerden ze zichzelf in de kroeg op een pikketanisie (borreltje) of een biertje.  De eigenaar vroeg zich op een keer af  van wie die steeltjes nou eigenlijk waren. Het compromis dat hierop volgde helde over naar de goede kant. De slijpers besloten hun kroeglopen af te zweren en het met de steeltjesverkoop  verdiende geld in het TB (tuberculosefonds) van Ome Jan van Zutphen te storten. Dat leidde in 1905 tot de oprichting van het Diamantbewerkers Koperen Stelenfonds Nieuwe Levenskracht, het KSF. Het bestuur bestond half om half uit de vakbeweging en de diamantairs. Het idee vond zelfs navolging in het buitenland. In België en Frankrijk kreeg dat koperfonds de naam Rayon de Soleil (Zonnestraal).  

Iets bijna onzichtbaars zorgt voor verdere ontwikkelingen 

De onvermoeibare Jan van Zutphen kwam op een lumineus idee. Diamanten worden geslepen met diamantpoeder dat toen zomaar in de afvalbakken terechtkwam. Jan bedacht dat er diamantpoeder uit het slijpsel terug te winnen zou moeten zijn. Hij hield heel lang vol om dat voor elkaar te krijgen, maar na de zoveelste mislukking begonnen de diamantarbeiders aan hem te twijfelen. Jan liet zich niet kennen! Hij stapte naar Professor ter Meulen, een bekende Delftse chemicus. Deze briljante man slaagde erin een procedé te ontwikkelen waarmee het diamantpoeder voor 100% zuiver terug te winnen was. Hoeveel tijd het hem in de loop der jaren had gekost weet niemand, maar Professor ter Meulen gaf in 1917 heel  onbaatzuchtig het patent aan het Koperen Stelenfonds. Door die vinding kwamen de sluimerende plannen van Jan van Zutphen in een stroomversnelling. Twee jaar later, het is niet te geloven, had het KSF al een smak geld in kas. Met dat geld kochten ze een landgoed van 116 ha in Hilversum. Het fondsbestuur vroeg de Amsterdammer Berlage, architect van het Bondsgebouw van de Diamantbewerkersbond, om een eigen sanatorium op het tot Zonnestraal (Rayon de Soleil) omgedoopte landgoed te ontwerpen. Berlage had het veel te druk, maar beval wel twee gedreven jongere collega’s aan het KSF aan. Deze heren, Duiker en Bijvoet, namen de opdracht aan en begonnen gelijk met een heel gedegen vooronderzoek. Ze namen de boot naar Engeland om daar eens hun licht op te steken bij arbeidskolonies voor herstellende TB patiënten. Ze zagen er veel dingen die naar hedendaagse opvattingen niet bepaald bevorderlijk waren voor de uiteindelijke genezing.  Wat ze wel meegekregen hadden was dat lucht, licht en zonnewarmte aan genezing bijdroegen. Het bewijs is ontegenzeggelijk nog altijd zichtbaar in hun latere magistrale schepping.      

Het begon mondjesmaat

Ze ontwierpen na terugkomst allereerst een houten sanatorium. Maar begin jaren twintig stortte de diamantindustrie zodanig in dat er gewoon geen geld meer vrijkwam om verdere plannen uit te werken. Wanneer dat wel het geval is geweest kunnen we opmaken uit een in 1978 door het personeel geschonken klok ter ere van het 50-jarig bestaan van Zonnestraal . In 1928 was het eindelijk zover dat deze parels van het Nieuwe Bouwen van de grond konden komen. Waar al het geld vandaan kwam is een andere vraag, dat hebben we niet gehoord van onze gedreven rondleider. Maar het staat er! Mede dankzij Jan Gerko Wiebenga, die net als Duiker ook aan de Technische Hogeschool had gestudeerd. Wiebenga had veel ervaring in Amerika opgedaan in het werken met staal en beton. Hij was enorm belangrijk voor het Nieuwe Bouwen in Nederland. Gerko was zelfs de constructeur van de monumentale  Van Nellefabriek in Rotterdam geweest. Hij wordt niet veel genoemd maar zonder hem waren die bovengenoemde gebouwen er niet eens geweest. Gerko Wiebenga ging met zijn kennis van gewapend beton tot de grens van alles wat er met die nieuwe uitvinding maar mogelijk was.

Een korte uitleg over de constructie  

De betonnen daken  lopen  in twee hellende delen vanaf de weerszijden van het gebouw precies tot aan het midden. Heel slim bedacht, want daar ligt de goot die het hemelwater afvoert. Op die manier blijven de overstekken net zo wit als de staande delen van het complex. De daken steunen op kolommen die zo ver mogelijk uit elkaar staan om de raampartijen zo groot mogelijk te kunnen maken. De druk daarop is nihil, zodat de kozijnen er zonder brokken te maken makkelijk tussenuit gehaald kunnen worden. Het geheel was toentertijd een wel doordachte goedkope oplossing om met behulp van licht en gezonde buitenlucht mensen te genezen die aan tuberculose leden. De doctoren hadden het idee dat er binnen een jaar of dertig een medicijn tegen de gevreesde ziekt gevonden zou zijn. Het hoofdgebouw en het Ter Meulenpaviljoen (vernoemd naar de behulpzame professor) zijn in 1928 in gebruik genomen. De afbouw van het Dresselhuyspaviljoen liet tot 1931 op zich wachten: het geld was op. De kozijnen lagen in de heide waardoor ze al gingen roesten voordat ze in de gevels gezet konden worden. De patiënten hebben ‘hun hart op kunnen halen’ bij het roestvrij maken, maar ademden door het geschuur met staalborstels toch ongemerkt minieme roestdeeltjes in.    

Wat volgde

Duiker ontwierp ook een twaalfhoekig gebouwtje voor de keukenhulpen en de schoonmaaksters van het sanatorium. Het heet de Koepel en kwam tot stand in het jaar dat het Dresselhuys afgebouwd kon worden. Het gebouwtje baadt net zo mooi in het licht als haar grote zus, de actrice  Mary Dresselhuys. Het is in 1995 in zes maanden gerestaureerd door studenten van de TU Delft. Verder stond er op het landgoed een huis dat twee keer is verwoest en daarna niet meer te restaureren was. Het was een  villa met de toepasselijke naam Doelzicht omdat je vanuit dat huis op sanatorium Zonnestraal keek. Een ontwerp van Duiker en Bijvoet in opdracht van de schoonvader van Ome Jan van Zutphen als cadeau voor zijn kleindochter. De villa brandde tijdens strenge vorst in de winter van 1938 volledig af. De herstelde villa was vervolgens tijdens de oorlog, vanwege het nabij gelegen vliegveld, door de Duitsers als vliegeniersmess in gebruik genomen.  Aan het eind van de oorlog bliezen zij de markante villa samen met de nabijgelegen hangar eenvoudig op. Aan het Zonnepark brandden ze hun vingers niet. De speciaal voor de officieren gebouwde 11 bunkerwoningen (met 50 cm dikke muren) lieten ze intact. Vanwege het rieten dak leken het op boerderijen. De marine nam ze na de oorlog in gebruik. Jan van Zuthpen verzocht wat later met klem om die huizen af te breken, want Zonnestraal was tenslotte geen militair terrein. Zonnestraal kon ze uiteindelijk voor een redelijke prijs kopen. Ze zijn verbouwd tot nazorgwoningen. Jan Schriefers ouders kwamen in aanmerking voor zo’n bunkerwoning omdat zijn vader invalide was. Onze gids kwam daar ter wereld. Ze kregen veel visite want het huis diende als model voor de nazorgwoningen. In 1957 is Zonnestraal een algemeen ziekenhuis geworden.

Ter afsluiting

In de tuin achter de paviljoens staan een aantal boshutten. Ze zijn door de patiënten in het kader van de re-integratie gebouwd omdat het geld dat nodig was om nog vier al geplande paviljoens te realiseren  er niet was. De patiënten kuurden zomer en winter in die hutten. Extra dekens waren voorhanden. Net voorbij de klok waar onze rondleiding begon, kwamen we ter afsluiting bij de werkplaatsen aan de Boslaan terecht. Ze zijn opgetrokken met behulp van…, u raadt het al, betonnen zijpanelen. De rest is van hout. In 2002 is er bij de restauratie een bijna onzichtbare verbinding tussen de los van elkaar staande gebouwtjes gemaakt. Wat we verder niet te zien kregen was iets dat er nooit is gekomen, namelijk een standbeeld voor de onvermoeibare initiator van dit voormalige sanatoriumcomplex, Jan van Zutphen. Hij kreeg wel een bank cadeau op zijn vijfentachtigste verjaardag. Vlakbij de bunkerwoningen staat die door de patiënten geschonken Bank van Ome Jan. Er ligt tevens een recent naar hem vernoemd fietspad op het landgoed dat eindigt bij de aan het landgoed grenzende Hoorneboegseheide. Een goede plek voor een standbeeld dat hij echt wel verdient, zou het dak van de reuzen betonnen paddenstoel op het parkeerterrein kunnen zijn. Het kunstwerk is geschonken door de Betonvereniging.  Ome Jan van Zutphen kan daar dan van bovenaf alles in de gaten houden.

Bron: met dank aan Jan Schriefer, die de wandelgids voor LANDGOED ZONNESTRAAL schreef               

Nieuwsbericht delen